Gedichten

 

 

Parzival en ik

 

 

Bekend verborgen gebleven.

Het bos waar we opgroeiden omhelsde ons,

maar telkens viel er een gat als we liepen over de wegen.

 

De onwetende jongen: zijn ogen zijn wit van achter;

daar verstopt hij zijn geschiedenis. Hij weet het zelf nog niet.

 

Zijn moeder verstopte hem voor haar eigen angsten,

maar kinderen vinden die vanzelf.

 

De neuzen wezen, de nekken draaiden en ze keken.

Je kunt je niet verbergen in de meerderheid als je daar niet hoort.

 

Het stadse meisje: pas maar op straks word je net als zij.

Leg haar haren vast, anders wapperen ze

en verspreiden ze haar woorden.

 

We liepen nieuwe stappen op oude paden, naar oorden van stenen

waar minderheid de meerderheid was.

 

Als de haven is afgebroken en we uit gaan varen

kijken we nog even over onze schouder.

 

Slappe benen droegen hem langs zijn bestemming.

De tafel was rond; hij bleef er omheen lopen

als een kat achter zijn eigen staart.

 

Zij keek achterom en de wegen spleten.

Daarna moest ze haar eigen gewicht dragen.

 

Het meisje werd een jonge vrouw, haar haren werden rood, haar haren werden kort.

Ze knipte ze af zodat ze haar verhalen zelf kon vertellen.

 

Na vele malen van aankomen, kwam hij aan. Deze keer vroeg hij het juiste.

 

De stenen in haar buik brachten haar naar steden in gedachten.

Daar waar de benen lang en de hakken hoog de lucht in zwieren. 

 

Geplaatst op 24-06-2023